Verdeeldheid
en afgunst binnen de Hindoestaanse gemeenschap – een koloniale erfenis die we
moeten helen
Er zijn
onderwerpen waarover we binnen de Hindoestaanse gemeenschap liever zwijgen. We
spreken graag over onze veerkracht en onze opkomst: van de plantages van
Suriname naar de universiteiten en ondernemingen van Nederland. En dat is
terecht. Onze geschiedenis is er één van doorzettingsvermogen, van karma en
dharma, van plicht en eer.
Maar achter onze collectieve trots schuilt iets
dat ons al generaties ondermijnt: verdeeldheid, jaloezie en afgunst. We
herkennen het allemaal — de neiging om elkaar te bekritiseren, klein te houden
of het succes van de ander te wantrouwen. De fluisteringen binnen families, de
rivaliteit tussen organisaties, de spanningen tussen traditionele en moderne
Hindoestanen.
We praten over eenheid (ekta), maar
handelen vaak in verdeeldheid (vibhajan).
We zeggen “sab log ek hai” – we zijn één volk – maar in de praktijk
laten we verschillen ons verdelen. Die neiging komt niet uit het niets. Ze is
een erfenis van ons koloniale verleden.
Verdeel en
heers: de wortel van wantrouwen
Tussen 1873 en 1916 werden ruim 34.000 mannen,
vrouwen en kinderen uit Brits-Indië naar Suriname gebracht als
contractarbeiders. Ze spraken verschillende dialecten, behoorden tot
uiteenlopende kasten en religies, en kwamen onder valse beloften naar een onbekend
land.
Op de plantages werden deze verschillen bewust in
stand gehouden. De koloniale machthebbers wisten: verdeel om te heersen.
Arbeiders die gehoorzaamden, kregen privileges; wie zich verzette, werd
gestraft. Zo werd wantrouwen een overlevingsstrategie.
Toen de contractperiode voorbij was, waren de
mensen vrij, maar niet bevrijd van de mentale reflexen die ze hadden moeten
aannemen om te overleven. Die koloniale logica – concurrentie, angst, status –
is blijven doorsijpelen in onze manier van samenleven.
Van plantage
naar politiek, van mandir naar media
Wie de Hindoestaanse geschiedenis in Suriname en
Nederland bekijkt, ziet hetzelfde patroon telkens terugkeren. De opbouw van
mandirs en scholen was een enorme prestatie, maar ging vaak gepaard met strijd:
wie had het gezag? Wiens interpretatie van het geloof telde?
In de politiek zagen we dezelfde verdeeldheid.
Groepen raakten verscheurd over leiders of partijen, vaker uit persoonlijke
loyaliteit dan uit overtuiging. En in Nederland herhalen we het patroon in
nieuwe vormen: tientallen mandirs en culturele organisaties, elk met nobele
doelen, maar zelden in samenwerking.
Iedereen wil hetzelfde – behoud van cultuur,
identiteit en geloof – maar we raken versnipperd door ego’s en oude reflexen.
De ketenen van het koloniale systeem zijn niet meer van ijzer, maar van
mentaliteit.
Jaloezie als
sociaal cement
Binnen families zien we het ook. Een kind dat
goed studeert, wordt bewonderd maar ook bekeken met afgunst. Een succesvolle
ondernemer of artiest krijgt lof – én gefluister: “Hij denkt dat hij beter is.”
“Ze is te modern.”
We vergelijken onszelf voortdurend, vaak uit
angst iets te verliezen als de ander stijgt. Onze gemeenschap hecht sterk aan
status en aanzien – ooit een overlevingsstrategie, nu een bron van
verdeeldheid.
Maar dharma is geen competitie. In de Bhagavad
Gita zegt Krishna tegen Arjuna:“Wie vrij is van afgunst en tevreden is met wat
hij heeft, bereikt het hoogste pad.” — Bhagavad Gita 12:15
Onze religieuze kennis is groot, maar onze
spirituele toepassing klein. We weten hoe we een aarti moeten doen, maar niet
altijd hoe we innerlijk licht gunnen aan een ander.
Jongeren
tussen twee werelden
Veel jongeren voelen dit spanningsveld. Ze
groeien op tussen traditionele verwachtingen en de moderne samenleving. Ze
willen hun geloof op hun eigen manier beleven, maar krijgen vaak kritiek: “Zo
hoort het niet.” Tegelijk zien ze de verdeeldheid binnen de gemeenschap, en dat
werkt ontmoedigend.
Daarom kiezen sommigen voor een persoonlijke
spirituele weg: via yoga, meditatie of moderne interpretaties van Vedische
filosofie. Ze zoeken verbinding in plaats van hiërarchie, bewustzijn in plaats
van macht. Dat is geen rebellie, maar heling.
Heling begint
bij bewustwording
De verdeeldheid binnen onze gemeenschap is geen
cultureel trekje, maar een koloniale erfenis – een wond die nooit is behandeld.
We hebben ons economisch bevrijd, maar mentaal dragen we nog de echo van
ongelijkheid en wantrouwen.
Heling begint met eerlijkheid. Met het gesprek
openen – thuis, in de mandir, binnen organisaties. Over hoe we met elkaar
omgaan, hoe we kunnen samenwerken in plaats van concurreren, hoe we onze
jongeren kunnen steunen in plaats van afremmen.
Gelukkig zijn er hoopvolle tekenen.
Jongerenplatforms die Hindoeïsme bespreekbaar maken, pandits die praten over
mentale gezondheid en identiteit, initiatieven die spirituele kennis via
podcasts en social media toegankelijk maken. Dat is het begin van een nieuw
bewustzijn.
Van overleven
naar bloeien
Onze voorouders overleefden door te zwijgen, te
gehoorzamen, zich aan te passen. Hun kracht lag in overleven. Onze kracht ligt
in bewustwording. Wij hoeven niet langer te overleven – wij mogen bloeien.
Bloeien betekent: stoppen met elkaar klein
houden, stoppen met fluisteren over wie “te anders” is, stoppen met het meten
van waarde in bezit of aanzien. Het betekent samenwerken, niet concurreren.
Waarom tien kleine initiatieven, als we samen één sterke beweging kunnen vormen
met echte impact – in media, onderwijs, politiek en cultuur?
Echte emancipatie is niet alleen economische
vooruitgang, maar ook mentale bevrijding. En die bevrijding begint met gunnen.
De kracht van
samaj
Het Sanskrietwoord samaj betekent gemeenschap –
samen-leven. In de Vedische traditie is gemeenschap niet gebaseerd op afkomst
of status, maar op dharmisch handelen: handelen dat het welzijn van allen
dient.Als wij opnieuw leren wat samaj werkelijk
betekent, kunnen we het koloniale verleden transformeren tot spirituele groei.
De ketenen van het verleden zijn niet van staal, maar van mentaliteit. En het
is aan ons om ze te doorbreken.
Laten we stoppen met elkaar te meten, en beginnen
met elkaar te zien. Laten we stoppen met elkaar te benijden, en beginnen met elkaar te verheffen en
steunen.
Want pas wanneer wij elkaar werkelijk licht
gunnen, zullen we als gemeenschap stralen – niet als overlevers, maar als
bewuste erfgenamen van een rijke, helende traditie. “Wanneer men bevrijd is van afgunst en handelt
met zuiver hart, bereikt men ware vrede.” — Bhagavad Gita 5:29
Namaskar,
Anushka Oemraw